Dor Luuk Reurich /
Op 6 maart 1988 deed ik mijn confirmatie. Precies tien jaar later heb ik het genootschap verlaten. Naar aanleiding van het artikel van Ad de Haan[1] gingen mijn gedachten terug naar die voorbije jaren. Met warme gevoelens denk ik aan de gemeenschap Arnhem waarin ik opgroeide, mede door de onvergetelijke organist Ron Ederveen. Ook denk ik regelmatig aan de enerverende periode in de gemeenschap Leiden toen de markante Herman Kooreman voorganger was. Op principieel vlak waren mijn apostolische ervaringen echter ronduit teleurstellend.
Ik groeide op met de gedachte dat de mens betrokken is in een gigantisch proces van zelfontplooiing Gods. In het genootschap stond het leven in dienst van de ‘wordende God’ die zich in het denken van mensen moest openbaren. Dit universele verhaal vormde als het ware een scherm waarop ieder zijn eigen verwachtingen en verlangens kon projecteren en waarbij hij zijn eigen levensverhaal kon ‘inpassen’. Bovendien had dit verhaal voldoende onderscheidend vermogen om aan het genootschap een eigen identiteit te verlenen en een zekere intellectuele geschiedenis. Wat begon als een Engelse protestbeweging tegen de traditionele kerk voerde tot een verreikende suggestie van Van Oosbree (“Zijn wij niet allen engelen?”) die door L. Slok tot de hoeksteen van een nieuw evangelie werd verheven (“God-als-mens”).[2]
Met verbazing heb ik moeten constateren dat dit intrigerende verhaal – deze “gouden draad van puur menselijke worsteling naar zelfverwerkelijking Gods” – in de jaren negentig van de vorige eeuw werd losgelaten. Terwijl dat verhaal nog niet ten einde was. Het loslaten van een persoonlijke god betekende de bevrijding van een allesoverheersende autoriteit. Het gaat hier om iets wat de filosoof Nietzsche beeldend aanduidde als “de dood van God”: de afschaffing van een persoonlijke God en de omhelzing van het leven. Maar die bevrijding was binnen het genootschap minder radicaal. Zij werd immers ‘betaald’ met de introductie van een nieuwe autoriteit: de apostel. De verstikkende invloed van die autoriteit op het persoonlijke leven van mensen nam soms bizarre vormen aan – ik heb dit aan den lijve ondervonden vanwege mijn intellectuele maar niet-apostolische vader.
Ik heb altijd gedacht dat de beladen opmerking van L. Slok aan het einde van zijn leven – “Moet ik het weer alleen doen?” – de richtingaanwijzer was voor de verdere ontwikkeling van het genootschap. Die opmerking wees niet alleen op een mogelijk andere positie van de apostel, zij gaf ook aan dat het apostolaat als zodanig wellicht overbodig zou kunnen zijn. Dat zou het god-als-mens-evangelie losmaken van haar typisch ‘apostolische’ inbedding en haar geschikt maken voor de sprong in de 21e eeuw. Met dit soort gedachten deed ik mijn confirmatie. Daarna heb ik vele voorstellen gedaan voor een nadere uitwerking van de god-als-mens-gedachte in moderne, niet-religieuze bewoordingen en de relativering van de centrale positie van de apostel.
Deze voorstellen stuitten op diep onbegrip. Voor mij heeft dit gaandeweg een ander, nog dieper liggend onbegrip zichtbaar gemaakt. Het leek in die jaren tot niemand door te dringen in welke benarde en onwrikbare situatie het genootschap zich bevond. Er was een spectaculaire fout gemaakt door de gedachte van ‘menswording Gods’ aan één persoon te verbinden. Vanaf het begin van mijn tienerjaren heb ik hierover aan jeugdverzorgers kritische vragen gesteld – die vervolgens het onverdedigbare verdedigden. De hardnekkigheid van dit onbegrip bereikte een hoogtepunt toen apostel J.L. Slok tijdens diverse jeugdappels in de jaren negentig van de vorige eeuw het apostolische werk vergeleek met een circustent. De centrale, dragende paal van die tent was vergelijkbaar met de positie van de apostel: zonder hem zou alles instorten. Hiermee was de richtinggevende opmerking van L. Slok aan het einde van zijn leven verloren gegaan. Belangrijker is dat hiermee ook het inhoudelijke verhaal verloren was gegaan. Wie hiertegen bezwaar maakte en aandrong op het maken van onderscheid tussen de persoon en de inhoud, tussen loyaliteit en juistheid, vond geen gehoor. Hij schreef met rook in de lucht.
De mens is méér dan hij is. Hij heeft het vermogen om boven zichzelf uit te stijgen. Niet omdat er een extern aanknopingspunt bestaat in de vorm van een persoonlijke God (waartoe slechts een enkeling geprivilegieerde toegang heeft). Het ‘hogere’ is intrinsiek verbonden met het ‘lagere’. Wat boven de mens uitgaat is altijd al onderdeel van zijn bestaan. Het gaat om de bevrijdende sfeerovergang die het onderscheid markeert tussen een aantal noten in een bepaalde volgorde en een muzikale gedachte, een aantal letters op een rij en een dichtregel, een samenzijn met zomaar wat mensen en een indrukwekkende religieuze gebeurtenis. Deze ervaringen zijn alle non-autoritair, inclusief en emancipatoir. De god-als-mens-gedachte is uiterst herbergzaam: iedereen is welkom en niemand is uitgesloten. En zij is ook nog eens uplifting.
Wat ik altijd al wist werd op een gegeven moment onontkoombaar. Deze gedachten zijn onverenigbaar met het instituut van de apostel. Toen kwam het hoge woord: eruit! Dat was op 6 maart 1998.
[1] Zie de blogtekst van Ad de Haan van drie maanden geleden op www.opdekeperbeschouwd.nl.
[2] Zie meer over deze geschiedenis in: De zegen van de twijfel – een gouden draad van puur menselijke worsteling naar zelfverwerkelijking Gods, Baarn: 1976; B. Brand, Nieuw licht op oude wegen, Utrecht: 2013. Overigens beschrijven beide boeken de geschiedenis van het apostolisch genootschap wat mij betreft ten onrechte als een geschiedenis van het apostolaat in plaats van de geschiedenis van een religieuze gemeenschap.
Tegen de achtergrond van lopende discussies op andere websites een mooi en in zekere zin “profetisch” artikel. Mooi geschreven, goede inhoud. Dank daarvoor.
Uit behoefte, om de wereld waar we in leven te begrijpen, schiep de mens goden. Uiteindelijk schiep men een oppergod om alles in goede banen te leiden. Met deze monotheïstische godsbegrip beperkte de mens zijn mogenlijkheden waardoor er eeuwenlang een vertraging in de menselijke ontwikkeling optrad. Bij het apostolisch genootschap ontstond de ommekeer in van wij zijn er voor God naar wij zijn een deel van dat gods orgaan.
Maar de laatste stap naar het, ik wil niet verantwoordelijk zijn aan alles wat voortvloeit uit dat godsbeeld en zich helemaal losmaken van dat wat uit het restant van de behoefte aan een oorzaak van het inclusiefe leven dat we leven is wordt niet gemaakt.
Het niet langer een verzonnen iets de macht over alles te geven is schijnbaar voor velen een stap te ver en houd de samenleving weg van de oplossing voor veel conflicten die al eeuwen spelen.
Ook Bert Wiegman en zijn mede instandhouders van het apgen durven dit niet aan en worstelen met het hoe nu verder. Ook het inschakelen van een reclamebureau met alles er op en er aan en het organiseren van bijeenkomsten om de meerwaarde van het menszijn te ontdekken blijven hier op stuiten.
Menigeen vlucht in nostalgie uit onmacht om hier alleen uit te komen. Ook ik heb daar nog steeds een muzikaal deel aan. 😊
Het vertrouwde is zo gemakkelijk om je onmacht rust te geven.
De wereld heeft behoefte aan mensen die doorpakken en voor een nieuwe lente zorgen.
Maar dan moet je wel je hoofd boven het maaiveld uit durven steken.
Maar waar vindt ik die mensen die samen aan een nieuwe lente willen werken?
In het huidige apostolisch genootschap. Maar je moet het wel willen zien.
Met veel interesse heb ik het artikel van Luuk Reurich gelezen en de reacties. Ook ik ben een gewezen ‘Apostelkind’ en betwijfel of de koers in het Apostolisch Genootschap werkelijk veranderd kan worden, ook als er bijv. geen Apostel meer zou zijn. Ter verduidelijking hoop ik:
Een oproep van Ben Luberti tot ‘samen werken aan een nieuwe lente’ is volgens mij herhaling van zetten. Weer een (sub)groep vormen/definiëren betekent weer verschillen accentueren. Dat is prima als iedereen begrijpt waar de groep zich in onderscheidt en een doel heeft ( bijv. gezelligheid-, sport- of filosofieclubje)maar discutabel denk ik als we elkaar in ons mens zijn willen prikkelen en/of helpen. Het creëert algauw afhankelijkheid. Luuk verwoord zo mooi met ‘sfeerovergang’ het onmeetbare en dat vraagt ruimte en respect voor ieders persoonlijke ontwikkeling. Zelfonderzoek als startpunt van persoonlijke ontwikkeling ( zo iemand dat wil) komt van binnenuit en vraagt denk ik niet om sturing of helpende handjes.
De gedachte : ‘menswording Gods’ zoals Luuk dit verwoord impliceert een doel maar het mooie is denk ik, dat je er eigenlijk niets voor hoeft te doen of te willen. Godstijd is immers altijd een beleving en ligt in het nu.
Goed artikel Luuk. Met je ouders, vooral je vader, gesproken over deze ‘zaken’. Door het ontbreken van zijn ‘zicht’ had hij veel inzicht.
De blog van Luuk Reurich noopt mij tot een reactie, omdat ik een andere visie heb op de betreffende periode. Allereerst heb ik nooit ervaren dat, zoals hij schrijft, de puur menselijke worsteling naar zelfverwerkelijking Gods in de negentiger jaren is losgelaten. Voor mij vormt ze nog steeds, in andere woorden, de kern van mijn apostolisch zijn.
Luuk schrijft dat het een spectaculaire fout was de gedachte van de ‘menswording Gods’ aan een persoon te verbinden. Apostel J.L. Slok zei direct bij zijn aantreden dat hij niet de Christus wilde zijn, maar dat hij wilde dat iedereen de christusgezindheid zou invullen. Ik meen dat de invulling door apostel L. Slok als Christus het loslaten van Jezus als centrale figuur mogelijk heeft gemaakt. De invulling van de apostelfunctie is sindsdien wezenlijk gewijzigd. Kenmerkend is dat eerst ‘Jezus’ in liederen door ‘Apostel’ is vervangen en dat ‘Apostel’ in liederen nu praktisch verdwenen is. Ik ben het met Ad de Haan eens dat een opener organisatorische structuur van het genootschap nodig is, maar vind dat in een religieuze organisatie een coördinerende religieuze leider, al of niet apostel genaamd, onmisbaar is.
Het voorbeeld van de circustent was een variant op een ouder voorbeeld van L. Slok. Die zei hetzelfde over een tafellaken dat door de apostel aan een punt opgetild werd en zo de mensheid verhief. Ik beschouw deze vergelijking als kenmerkend voor de duistere periode in het genootschap van 1970 tot 1993, toen het genootschap zich van de samenleving afkeerde en apostolischen alleen elkaar toezongen “Mensheid hoort, het is aanwezig wat u nooit meer hongeren doet.” J.L. Slok heeft dit pad verlaten en ernaar gestreefd bij de maatschappij aan te sluiten. Een ontwikkeling die later is doorgezet.
Rob Tijdeman vindt dat in een religieuze organisatie een coördinerende religieuze leider, al of niet apostel genaamd, onmisbaar is. Zo’n religieuze leider kennen we in tal van religieuze organisaties, denk bijvoorbeeld aan de Rooms Katholieke kerk, waar de Paus het hoofd van de kerk is. Zo’n religieuze leider kennen we ook in enge sektes, denk aan de sekte van Lou de Palingboer in de jaren 70 van de vorige eeuw in Nederland, maar ook aan de sekte van Charles Manson in de jaren 90 van de vorige eeuw in Cincinnatti, Ohio. En wat te denken van de sekte van Jim Jones, die bekend werd door de collectieve zelfmoord annex massamoord in Jonestown (Guyana) in 1978.
Ik ben allergisch voor goeroes. Een religieuze leider is niet noodzakelijk. De PKN kent ook niet één religieuze leider. En zo zijn er meer voorbeelden, denk aan de Vrijzinnigen Nederland. Ik zou willen pleiten voor een moderne, democratische inbedding.
In een vereniging Apostolisch Genootschap zou de algemene ledenvergadering het beleid bepalen en een bestuur het beleid uitvoeren. Onder het bestuur zou een werkorganisatie (dienstencentrum) kunnen functioneren en een afdeling geestelijke verzorging, met een hoofd geestelijke verzorging en landelijke voorgangers en daaronder een “hark” van districtsverzorgers en lokale verzorgers. Beleid en geestelijke verzorging dienen n.m.m. gescheiden te worden.
In 1992 heb ik in een lange brief aan de apostel o.a. bezwaar gemaakt tegen de foutieve toepassing van het begrip symbolisch universum. Het voortdurend ter discussie stellen van de plaats van de apostel zou een scheur in het symbolisch universum veroorzaken. Die foutieve toepassing was hem door Horstmanshoff aangereikt. Tevens heb ik bezwaar gemaakt tegen het misleidende gebruik van de metafoor circustent.
Sinds de invoering van ‘het nieuwe licht’ bepaalde de apostel in feite als enige het gedachtegoed van de apostolische gemeenten. Krebs was de eigentijdse belichaming van de geest van Christus en later was L. Slok de eigentijdse Christus zelf. De Bijbel en leerstellingen deden er niet meer toe. J.L. Slok liet wel de Christusnaam vallen, maar er veranderde lange jaren feitelijk niets door vast te houden aan benamingen als Mond Gods en Man Gods. En ook na het verdwijnen van die namen bleef hij een vrijwel onaantastbare autoriteit. Daardoor moest ik de opeenvolgende apostelen wel centraal stellen in mijn geschiedwerk. Degenen die mij verweten ‘Apostelgeschichte’ te schrijven wilden die werkelijkheid niet onder ogen zien.
Het is mijn overtuiging dat de anachronistische apostelnaam verdwijnen moet. Helaas schijnt Wiegman Slok beloofd te hebben dat dit niet zal gebeuren zolang Slok nog leeft.
Er was een spectaculaire fout gemaakt door de gedachte van ‘menswording Gods’ aan één persoon te verbinden.
Eerlijk gezegd begrijp ik bniet waar dit vandaan komt , want ik heb altijd begrepen en gevoeld dat dit voor ieder mens geldt.
Dank voor uw reactie. Ik ben het graag met u eens: de gedachte van ‘menswording Gods’ geldt voor ieder mens. Daarom noem ik die gedachte in mijn stukje ‘emancipatoir’. Wie wordt achtergesteld kan zich op grond van die gedachte verheffen. Wie zichzelf ‘vooropstelt’ dient te worden teruggefloten. En daar ligt (in de periode die ik heb meegemaakt) het probleem. De apostel had namelijk het inhoudelijk, organisatorisch en feitelijk monopolie. Veel van mijn leeftijdgenoten hebben destijds hierover kritische vragen gesteld, bijvoorbeeld naar aanleiding van de liedregel: “Al wat God mij heeft te zeggen komt slechts uit uw denken voort”. Dit is inhoudelijk immers niet verenigbaar met bovengenoemde gedachte. Ik herinner mij dat ik als tiener een bepaald idee aan mijn voorganger had voorgelegd. Hij nodigde mij vervolgens uit voor het spreekuur op maandagavond en las een gedeelte van een weekbrief voor met als thema: de ‘veilige relativering van het eigen denken’. De kern daarvan was dat je best zelfstandig mocht denken zolang die gedachten maar in overeenstemming waren met de gedachten van de apostel. De ‘menswording Gods’ werd aldus vormgegeven als een exclusieve religie: de verhouding met de apostel vormde de enige en unieke toegang tot God (“U alleen, Apostel, U alleen”). Hiermee werden wij gedegradeerd tot volgelingen: afhankelijke wezens die geacht werden om onkreukbaar trouw en in onvoorwaardelijke overgave te luisteren naar his Master’s voice.
Menswording Gods is echter een inclusieve religie. Sinds mijn vertrek heeft het genootschap gezocht naar meer openheid. Maar de eigenlijke kwestie is niet de overgang van een ‘gesloten’ religie naar een ‘open’ religie: het gaat om de overgang van een ‘exclusieve’ religie naar een ‘inclusieve’ religie: democratisch, geëmancipeerd en inclusief. Maar zonder apostel – noch als instituut, noch als bestuursfunctie, noch als feitelijke drager van gezag dat hem spontaan wordt toegekend. Aan de tafel van de menswording Gods is voor de apostel geen plaats. Dat is niet haar zwakte maar haar kracht.