Door Chris de Werd /
Deze week hadden we het over duurzaamheid. Iemand noemde het ‘het vermogen om verval te weerstaan’. Het is echt een groene uitdrukking. Ik had het er eigenlijk niet graag over, want het is een onderwerp waar ik mij lange tijd nogal ongemakkelijk bij gevoeld heb. Het milieu was om zo te zeggen niet mijn ding.
Dat kwam om te beginnen omdat je er meestal niet bij mocht lachen. Als oom Jan het woord ‘duurzaam’ op een verjaardagsvisite enigszins plechtig uitsprak, dan viel het gezelschap plotseling stil en ging iedereen ernstig kijken. Tante kuchte dan en stond op om nog maar eens wat in te schenken.
Duurzaamheid gaat over het milieu. Daar gaat het mis mee en dat is onze schuld. We kunnen er misschien nog nét wat aan doen, maar waarschijnlijk is het al te laat. Daarom helpen alleen draconische maatregelen, maatregelen die iedereen moet nemen en die dus kansloos zijn. Deze sombere sfeer hangt al rond dit onderwerp sinds de Club van Rome in 1968 de wereld deed opschrikken met haar doemscenario van een door de mens verwoeste aarde. In één klap werd de mogelijkheid van een kernoorlog naar plaats twee van dreigende wereldrampen gedegradeerd. Door ons. Dan kun je je lachen wel inhouden.
Wat me in al die jaren ook is opgevallen – en dat is mijn volgende ongemak – is dat het moment waarop het definitief te laat zal zijn, het tijdstip waarop het milieu onomkeerbaar vervuild zal zijn geraakt, steeds opschoof. Steeds opnieuw blijkt dat moment toch weer verderop in de toekomst te liggen. Het is vijf voor twaalf, maar het wil maar geen twaalf uur worden. Sterker: soms lijkt het pas kwart voor twaalf te zijn.
Nog een ongemak: als het om het milieu en daarmee over duurzaamheid gaat, heeft men het vooral over dingen die niet mogen gebeuren. De ijskappen mogen niet smelten, de zeespiegel moet niet stijgen, het Co2-gehalte mag niet omhoog, we moeten geen vlees eten en geen plastic gebruiken, geen bomen kappen, geen kolen gebruiken, niet vliegen en sinds kort mogen we geen open haard meer stoken. Duurzaam leven wordt op die manier ‘afzien van’ – op straffe van hel en verdoemenis in de vorm van verwoestijning, overstromingen en jaarlijkse tropische stormen wereldwijd.
Maar te midden van deze dreigingen heeft het idee van duurzaamheid toch ook een bredere betekenis gekregen. Duurzaamheid wordt dan vooral in verband gebracht met een manier van produceren, zaken doen, dienstverlening, van handelen, die geen schade toebrengt aan het milieu (zoals bij duurzame houtproductie, duurzame energie-opwekking, duurzame kleding, duurzame gewasbeschermingsmiddelen, afvalscheiding, papierinzameling). Op die manier wordt duurzaamheid een persoonlijke manier van leven, een manier die rekening houdt met de leefomgeving en, als gevolg daarvan, aantasting van het milieu vermijdt. Duurzaamheid heeft daarmee een indirecte morele lading gekregen omdat zij zich richt op sturing van menselijk gedrag: milieuvervuiling is niet alleen onhygiënisch en op lange termijn improductief, maar is ook op zichzelf afkeurenswaardig geworden, zoiets als leugen en bedrog. Op deze manier beschouwd is de morele lading er trouwens van meet af aan al in gestopt via een beroep op onze liefde voor het nageslacht. Het gaat immers om de aarde van onze kinderen en kindskinderen. Toch? Wat laten wij hen na?
Die morele lading kan zich echter nog verder verbreden. Het gaat niet langer alleen om rekening te houden met de aarde, met de natuur, met de leefomgeving, maar ook met de medemens. Het gaat daarbij om duurzame verhoudingen tussen individuele mensen vanuit een besef van blijvende onderlinge afhankelijkheid. Daarmee kan duurzaamheid een volwassen ethische categorie worden.
Bij deze interpretatie van duurzaamheid als ethische categorie is bovendien iets opmerkelijks te melden. Bij duurzaamheid in deze zin is geen sprake van ‘gij zult niet’ en er is geen dreiging met straf en apocalyps. Dat is niet nodig, want wie voor anderen zorgt (of voor iets zorgt) krijgt het meestal op een of andere manier gewoon terug. De ene hand wast de andere. Duurzaamheid zet aan tot ‘rekening houden met’, op een actieve en wederkerige manier. Het is zorgen voor.
Een concept van duurzaamheid als zorg houdt dus niet alleen in dat schade vermeden moet worden, maar dat voor de aarde én mensen goed gezorgd wordt op een wederkerige manier. Zo is het een bijdrage aan het goede leven van en op de aarde.
Wat ik mooi vind aan je verwoording, Chris, is dat het meteen een tegenargument is tegen de dooddoener dat ‘het beste wat je voor het klimaat/milieu/de aarde kunt doen is: zonder je voort te planten zo snel mogelijk zelfmoord plegen’, en tegen andere vormen van wat Babette Porcelijn zo mooi ‘ecorectia’ noemt (helemaal niets meer kunnen doen dat schaadt i.p.v. eerst de grote veroorzakers aan te pakken).
Bij zorgen voor een ander/iets anders hoort namelijk meteen de voorwaarde om er a) zelf te zijn en b) goed genoeg voor jezelf te zorgen; als je dat niet doet laat je daarmee feitelijk ook de ander/het andere in de steek.