Door Ed hamstra /
Het boek Apostelkind is een heel persoonlijk relaas van een hooggevoelige vrouw – mooie eigenschap – die verschillende diepingrijpende, negatieve ervaringen heeft opgedaan. Die ervaringen hebben blijkbaar haar persoonlijke ontwikkeling ernstig belemmerd. Ik vind het terecht dat zij zich daaruit los heeft proberen te worstelen. Daar heb ik alle respect voor! We zien dat mensen, die in een dergelijke situatie zich bevinden, er vaak een boek over schrijven. Renske Doorenspleet heeft daar ook voor gekozen. Dat is haar goed recht en ik kan daar wel begrip voor hebben.
Dat neemt niet weg dat ik het wel jammer vind dat zij daarnaast ook niet met het Apostolisch Genootschap (het Apgen) in gesprek gegaan is. Het voordeel van dit boek is wel dat in ieder geval duidelijk is geworden dat er binnen een organisatie als het ApGen op verschillende niveaus door de tijd heen fouten zijn gemaakt, die – meestal onbedoeld – voor individuen ingrijpende en soms traumatische gevolgen gehad hebben. Dat het ApGen een bij uitstek vrijwilligersorganisatie is, is daarvoor maar een deel van de verklaring.
De apostel is binnen de organisatie van het Apgen de eindverantwoordelijke, maar in de districten en plaatselijk zijn geestelijk verzorgers (m.n. voorgangers) ook zelf verantwoordelijk, al meenden zij vaak ‘in de geest’ van de apostel te denken en handelen, wat meer dan eens berustte op een misinterpretatie van zijn wensen. Daar zijn voorbeelden van te geven uit de vroegere tijd, maar ook nog wel recentelijk.
In mijn jeugd bijvoorbeeld, betrof het een dringend advies van de districtsvoorganger aan mijn vader om de accordeon van mijn 11-jarige zus af te nemen, omdat het een instrument was dat niet ten dienste van het genootschap gebruikt kon worden. Voor mijn zus is dat ongetwijfeld op dat moment traumatisch geweest. Ze heeft nooit meer een muziekinstrument aangeraakt. Natuurlijk had mijn vader, zelf geestelijk verzorger, de districtsvoorganger kunnen trotseren door niet zijn advies op te volgen. Daar zien we ook de ouderlijke verantwoordelijkheid. Tegen het advies van de districtsvoorganger ingaan was vrijwel not done in de jaren vijftig, zeker niet voor mijn vader. Ikzelf heb om psychologie te kunnen gaan studeren me direct moeten richten tot de apostel, omdat onze districtsvoorganger (dezelfde) dit ten stelligste afraadde. Van de apostel zelf kreeg ik een positief antwoord. Hij schreef: ‘veel voorspoed met uw studie’. Ik kan nog vele andere voorbeelden noemen uit mijn leven, maar dat zou te ver voeren.
Kort gezegd, ik denk dat, meestal onbedoeld, zowel door de apostel als andere geestelijke verzorgers, mensen beschadigd zijn binnen een tamelijk autocratische cultuur met een sterke sociale controle. Het ging om een structuur die sterk normerend was en daarmee weinig ruimte bood voor individualistisch gedrag. De andere kant is dat binnen het Apgen ook voorbeelden zijn van personen, die wel die vrijheid namen en zich minder aantrokken van de voorgeschreven normen. Daarmee zorgden ze voor hun eigen authentieke ontwikkeling, maar kwamen soms in aanvaring met de sociale controle.
Voor mij zelf geldt dat ik apostolisch ben gebleven, ondanks ook wel negatieve ervaringen. Als kind ben je kwetsbaar, maar als volwassene kun je bij nader inzien jezelf ‘bijstellen’. Daarmee wil ik niet zeggen dat dit dan voor iedereen zou moeten of kunnen gelden. Zeker, ik heb ook vaak redenen gevoeld om ‘afscheid’ te nemen, maar zag in wat uiteindelijk voor mijzelf de meeste waarde had. Ik heb me ondanks alle ervaringen, mooie en minder mooie, altijd thuis kunnen voelen in de gemeenschap waar ik op dat moment deel van uitmaakte.
Het is niet eenvoudig om mensen die ernstig getroffen of zelfs getraumatiseerd zijn, te helpen alleen door middel van gesprekken. Dat zeg ik op grond van twintig jaar ervaring als traumatherapeut. Erkenning van onjuist handelen en oordelen van de apostel en geestelijk verzorgers vanuit het ApGen kan meewerken aan een goed herstel van dergelijke trauma’s. Voor sommigen kunnen die ingrijpende ervaringen juist in hun persoonlijke ontwikkeling zodanig ernstige belemmeringen hebben gegeven dat professionele hulp sterk aan te bevelen is.
Daarnaast moeten we binnen deze context ook kijken naar de ontwikkeling die zich in algemene zin in religieus Nederland heeft afgespeeld. In de jaren vijftig was het geloof een collectieve zaak, die alle levensterreinen, ook de persoonlijke, omvatte. Na de revolutionaire zestiger jaren zijn we het geloof als een persoonlijke zaak gaan zien en beslissen we over belangrijke zaken in ons leven zonder ‘bemoeienis’ van geestelijk verzorgers, een verworvenheid die gepaard is gegaan is met leed en pijn van velen. Vaak stuitte deze ontwikkeling vanuit de Apgen-organisatie op weerstand. We zullen moeten leren uit de geschiedenis, maar dan wel in het besef dat we ook nu – binnen een zeer tolerante democratische structuur – weer (andere) fouten zullen gaan maken.
Renske Doorenspleet, opgegroeid in het Apgen, heeft in zekere zin lucht gegeven aan moeiten die leefden bij velen die afscheid hebben genomen van het genootschap. Vooral voor hen ben ik haar dankbaar. Zij hebben nu een podium gekregen om hun emoties te kunnen uiten. Maar ook binnen het Apgen zijn er zeker nog die met nare, moeilijk te verwerken herinneringen uit het verleden leven, herinneringen die nooit als zodanig erkend zijn. Ik vind dat ook die tot uiting mogen komen.
Het Apgen heeft de weg ingeslagen naar religieus humanisme. Op die weg zullen we elkaar in alle opzichten nog hard nodig hebben, omdat ik denk dat het voor velen een nog moeilijk begaanbaar pad is.
De trauma’s zijn er zeker, soms verborgen en soms voelbaar als een vulkaanuitbarsting.
Wat ik jammer, maar ook wel begrijpelijk vind, is dat we in onze omgeving toch nog wat besmuikte opmerkingen over het boek te horen krijgen. Vooral in de zin van het niet er- of herkennen van wat Renske Doorenspleet bekritiseert. Misschien is ontkennen ook zelfbescherming. Dank in ieder geval. Met instemming gelezen, zoals je begrijpt.