Door Luuk Koens /
“Als er ergens een God is dan is-ie dáár” zei Jans tegen zijn vrouw Roefie. Hij stapte weer aan boord, teruggekomen van een zondagmorgendienst in een apostolische gemeente ten tijde van apostel Van Oosbree, ongeveer een eeuw geleden. Jans was turfschipper en van gereformeerden huize. Vier kinderen van Jans en Roefie waren op jonge leeftijd overleden. Het ouderpaar kon niet de troost en hulp vinden in de kerk waartoe zij behoorden en werden ‘pelgrims op zoek naar ’s Heren woning’ zoals dat in een oud apostolisch lied werd bezongen.
Het bovenstaande zou het begin kunnen zijn van een ‘apostelkind’ boek met mijn persoonlijke ervaringen; Jans was mijn opa en naar hem ben ik vernoemd. Renske Doorenspleet beschrijft in haar boek Apostelkind [1] uitvoerig en voor mij en anderen herkenbaar haar jeugd in het Apostolisch Genootschap van eind vorige eeuw. Het boek heeft aandacht gekregen in landelijke media, wellicht omdat het past in een emancipatoire tijdgeest.
Mijn grootouders waren niet de enigen die moeite hadden met een voor hen ongeloofwaardig geworden strenge, straffende God en toch graag bij een gemeenschap wilden horen. Een soortgelijke cognitieve dissonantie ontstond bij veel jongeren in het Apostolisch Genootschap aan het begin van de zeventiger jaren. De ‘God als mens’ gedachte met een hoofdrol voor apostel L. Slok was moeilijk te rijmen met de maatschappelijke veranderingen aangewakkerd door de naoorlogse jongerencultuur en antiautoritaire studentenrevoltes van eind jaren zestig. Ideologie en gedrag van de apostel waren naar mijn mening nauwelijks te scheiden door zijn dominante persoonlijkheid.
“Waar zijn uw ouders?” vroeg de oudste na de huwelijksbevestiging aan de jonge bruid. “Ze zijn weer terug naar Schotland” was haar antwoord. “Nee die bedoel ik niet!” en na nogmaals dezelfde vraag en hetzelfde antwoord vroeg de oudste haar apostolische pleegouders, waar zij de laatste jaren van haar opleiding bij in huis was, te gaan staan. Een paar jaar daarvoor was apostel L. Slok flink uitgeschoten tegen haar moeder die niet aanwezig was bij haar eigening; de apostel vond haar niet-apostolische vader maar een profiteur. De oudste had het goed onthouden…
Deze gebeurtenissen geven mij een beeld van de invloed die de apostel blijkbaar had op de door hem aangewezen ‘verzorgers’. Als ‘bankbroeder’ had ik er niet zoveel mee te maken. In de gemeenschap was een grote mate van saamhorigheid en ik had plezier in onder meer het meedoen aan de kerstspelen en het bedenken en maken van kerstgeschenken.
“De apostel komt binnen een paar maanden!” zei de voorganger op onze vraag wanneer ons jongste kind kon worden gedoopt. De doop is een provisorische handeling dus als de apostel binnenkort komt, dan gaan we niet eerst dopen… we waren teleurgesteld maar hadden niet de moed ertegenin te gaan.
De doop was en is voor mij meer dan een ‘provisorische handeling’, het is een traditie, een ritueel met een diep gevoeld besef dat ons kind wordt opgenomen in de gemeenschap van mensen. In de cantate ‘1946-1966 – twintig jaar na twintig eeuwen’ zongen we over de roeping van apostel L. Slok: “Het leven brak door vorm en leer”. Het nieuwe gezichtspunt waarbij ‘de een God in de ander dient’ was overschaduwd door het ‘God als Apostel’ adagium. Opmerkelijk is dat het 50-jarig jubileum niet in 1996 werd gevierd maar in 2001 omdat het Genootschap formeel aan het eind van mijn geboortejaar 1951 werd opgericht.
“Je kinderen zijn je kinderen niet. Zij zijn de zonen en dochters van ’s Levens hunkering naar zichzelf. Je mag hun je liefde geven, maar niet je gedachten, want zij hebben hun eigen gedachten.”
De beroemde tekst van Kahlil Gibran uit het boekje De Profeet (1923) is het motto van het boek Apostelkind. Het is een lastige opgave: wel je liefde maar niet je gedachten. Ik denk dat Gibran met ‘niet je gedachten’ bedoelde dat kinderen hun eigen weg moeten kunnen vinden, niet geïndoctrineerd en niet gehinderd door wat zij onmogelijk aan speelkameraadjes zouden kunnen vertellen. Een ouder moet bij de opvoeding, in de woorden van Gibran, ‘standvastig zijn als een boog die de pijlen schiet’ en niet in conflict met zichzelf komen. Onze kinderen hebben wij niet verplicht tot hun achttiende jaar naar de dienst en de jeugdkring te gaan terwijl andere ouders juist trouw wilden zijn aan wat zij meenden beloofd te hebben bij de eigening van hun kind.
Kinderen die in een voor buitenstaanders fatsoenlijk lijkende geloofsgemeenschap – een verborgen, parallelle wereld – zijn opgegroeid, kunnen daarin toch getraumatiseerd zijn, heeft Renske Doorenspleet met haar boek aangetoond. Daarmee komt de vraag of zoiets wel te voorkomen is, er zijn immers meerdere vormen van ‘verborgen werelden’. Door het probleem aan de kaak te stellen levert het boek Apostelkind volgens mij een bijdrage aan een maatschappelijk debat waar ik blij mee ben.
[1] Renske Doorenspleet, Apostelkind, In de greep van een gesloten genootschap, Uitgeverij Balans, Amsterdam 2020
Dank je wel Luuk voor de evenwichtige bijdrage en voor het breder trekken van de problematiek die het boek Apostelkind aankaart. Daarmee krijgt de discussie mogelijk een wending die uit de wij/zij-patstelling leidt.
….”… Het nieuwe gezichtspunt waarbij ‘de een God in de ander dient’ was overschaduwd door het ‘God als Apostel’ adagium. …” Dit vind ik een zeer betekenisvolle zin en vat goed samen waar het voor mijn gevoel “fout” is gegaan…. Die zienswijze werd in alle liederen benadrukt. Maar ik had er zelf “soort van stiekum” een eigen interpretatie van en suste mijn onderbuikgevoel dat het ging om de gezindheid, de visie van God als / in de mensen…. Ik ben ooit geconfirmeerd, of beter – ik heb mij geconfirmeerd en beloofde daarmee tot het eind van mijn leven mijn plaats des dienends in het godswerk in te nemen. … Ik heb mezelf toen ook gezegd dat het Godswerk breder was dan het APG en daarom heb ik “ja” gezegd. Gelukkig vond mijn vader (van Hervormde huize) ook t.a.v mijn confirmatie: .. “liever een gemotiveerd nee dan een ongemotiveerd ja”… die vader van mijn was een wijs man. Mooie blog is dit.
Kahlil Gibran bedoelt hier denk ik dat kinderen (en dat geldt voor alle mensen) zich vrij moeten kunnen ontwikkelen. Kinderen zullen zeker wat van hun ouders kunnen overnemen maar er moet geen dwang zijn. Het gaat om het eigene van het kind en de respect daarvoor. Dus als opvoeders niet uitgaan van verwachtingen die op het kind gelegd worden maar kijken naar capaciteiten en talenten.